Als ik iets wat doen wat ik nog nooit gedaan heb ben ik standaard nieuwsgierig. Ik heb er ook meteen zin in! Lief is daarin heel anders. In het beste geval weet hij niet zo goed hoe hij zich eronder moet voelen. Vaak kijkt hij eerst toe hoe ik het er vanaf breng en als hij ziet dat ik nog steeds leef volgt hij mij.
Daarmee wil ik overigens niet beweren dat hij bang is voor het onbekende. Hij sprong ooit zonder zelfs maar met zijn ogen te knipperen uit een vliegtuig. Oke, met parachute, maar toch. Ik doe het hem absoluut niet na. Nee, laf is hij allerminst. Dat vind ik ook zo aantrekkelijk aan hem. Maar hij benadert het onbekende gewoon een beetje anders dan ik dat doe.
Zo kreeg ik eens een cadeaubon ‘Wandelen met een ezel’. Het leek me fantastisch, uiteraard! Toen ik vroeg of Lief meewilde zei hij: “Ok.” Let wel; met een punt achter die zin, geen uitroepteken. Ik vond het antwoord goed genoeg. We zouden met ezel Harry een ronde van 10 kilometer lopen en Harry droeg dan de picnickmand. De eigenaar van het lieve dier drukte ons op het hart: “Stop niet om Harry plantjes langs de kant van de weg te laten eten. Hij krijgt hier meer dan genoeg te eten en je zal anders geen stap vooruit komen.” Harry at graag, we snapten het. Normaalgesproken laat Lief me altijd het voortouw nemen – als ik het niet zelf al neem – bij Nieuwe Dingen. Dus toen het baasje van Harry de teugel in de hand van mijn Lief duwde verwachtte ik dat hij de teugel door zou geven aan mij. Maar dat gebeurde niet.
De ezelmeneer zwaaide ons uit en we begonnen aan onze wandeltocht. Of ja, wandelen….Harry was meer van het slenteren. We konden weinig meer dan ons aanpassen aan zijn tempo. Bij het eerste sprietje gras langs de weg stopte Harry om het op te eten. Lief stopte ook. Twee meter verder stond een sappige pol gras. Dus Harry at en Lief stond er geduldig naast. Bij grasje nummer drie – we hadden inmiddels toch al zeker 10 meter gelopen – herinnerde ik Lief er glimlachend aan wat de ezelman gezegd had. Het lukte om een poosje zonder te stoppen verder te lopen. Maar die poosjes werden steeds korter. En de route was echt enorm grasrijk. Op deze manier zouden we een hele dag nodig hebben om de route af te leggen. Dus heel af en toe spoorde ik Lief aan om Harry met iets meer gezag langs de sappige plantjes en het gras te loodsen. Dat aansporen deed ik overigens zonder boosheid of irritatie. Stiekem vond ik het namelijk ontzettend schattig om mijn oh zo stoere en mannige man met dat ezeltje bezig te zien. Toen Harry voor de zevenentwintigste keer stopte om op een plantje te knabbelen zei ik tegen Lief: “Hey jòh, denk je niet dat Harry’s buik nu wel aardig vol zit? We moeten echt nog een heel stuk lopen hoor.” Waarop mijn Lief me aankeek met van die grote Walt Disney-ogen en antwoordde: “Ja, maar deze plantensoort heeft hij nog niet gehad.” Ik smolt ter plekke.
Ik heb overigens de teugel van Harry de hele tocht lang niet in mijn handen gehad. Nou ja, de laatste honderd meter wel. Maar dat was alleen nadat ik vroeg of ik Harry nu ook eens vast mocht houden.